Frankrijk, 1899
Dit schilderij is gemaakt tijdens Gauguins tweede verblijf in Tahiti (1895-1901). Het toont de indrukken van de kunstenaar van de exotische wereld van Oceanië en de oude oosterse culturen, waarbij een aantal verschillende religieuze elementen worden gecombineerd tot een werk van bijna mystieke plechtigheid. De gele kleur van de duinen is van bijzonder belang in de oosterse kunst, terwijl de houding van de vrouw doet denken aan figuren op reliëfs in tempels op het eiland Java. Centraal in het hele werk staat het thema van de bloei van de natuur in het voorjaar. In Europa vieren we nog steeds de Mei-feesten, voornamelijk afgeleid van oude heidense rituelen die het ontwaken van de natuur vieren, terwijl de Mei-feesten van de katholieke kerk zijn gewijd aan de Maagd Maria. Het wit van het gordijn van de vrouw is een symbool van zuiverheid voor zowel christenen als Tahitianen. Zo zocht de kunstenaar naar een beeld van de essentie van het primitieve leven, de natuurlijke ritmes van het leven, belichaamd in de harmonie van lijnen en kleuren.
