De bekoring van de heilige Antonius, Joos van Craesbeeck Na de deling van de Nederlanden in het calvinistische noorden en het katholieke zuiden hernamen en revitaliseerden Vlaamse kunstenaars oude religieuze motieven om de katholieke traditie nieuw leven in te blazen. Het schilderij van Craesbeeck is daar een goed voorbeeld van. De kluizenaar Antonius heeft zich teruggetrokken op een afgelegen stuk kust, maar zelfs hier zoekt de verleiding de vromen op. Een fel licht verlicht de donkere ruimte en de griezelige gebeurtenissen die daar plaatsvinden. Antonius zit voor zijn schuilplaats en houdt de bijbel vast om zich te versterken. De zee spoelt een troep boze geesten aan die zich op hem storten, met als dichtstbijzijnde een wellustige vrouw. De scène wordt echter gedomineerd door het reusachtige hoofd van een man, waaruit ontelbare duivels voortkomen, als boze gedachten die een fysieke vorm hebben gekregen - terwijl de man zelf met afschuw en de producten van zijn geest toekijkt. In zijn voorhoofd - een opengereten snee - hebben zich duivelse wezens genesteld: onder hen een schilder, een oogglas en een vogelnest, waarbij de kijker zich verwondert over hun raadselachtige betekenis. Craesbeeck wil zijn medemens waarschuwen. En daarmee volgt hij een populaire middeleeuwse traditie: zoals het motief van het macabere hoofd aantoont, werd hij beïnvloed door de 'diablerieën' van Jeroen Bosch, Pieter Brueghel en hun volgelingen.
Craesbeeck was een leerling van Adriaen Brouwer en een tijdgenoot van David Teniers. Zelfs als men het zeer ongewone onderwerp over het hoofd zou zien, is het schilderij in de Ka
