De schilder Gabriël aan het werk in een boot, Willem Bastiaan Tholen Eeuwenlang waren kunstenaars gebonden aan hun werkplaatsen en mengden zij pigment en olie om voldoende verf te maken voor de dagelijkse behoeften. Extra aanmaken had geen zin, want dan was het de volgende dag uitgedroogd. Buiten schilderen was onmogelijk vanwege de hoeveelheden materiaal die moesten worden meegenomen. Dit alles veranderde in de 19e eeuw met de uitvinding van de tube. Het betekende dat verf kant-en-klaar gemengd in een handig potje kon worden meegenomen en, nog beter, niet uitdroogde. Zo ontstond de schildersdoos, die alles bevatte wat de kunstenaar nodig had, zoals verf en een paneeltje om op te schilderen, dat aan de binnenkant van het deksel was bevestigd. Met zo'n doos waren kunstenaars niet langer verplicht om op één plek te werken. Zo kregen ze dezelfde soort vrijheid als een laptop ons vandaag geeft. Ook konden ze zo buiten in de open lucht schilderen, waardoor ze al snel zagen dat het landschap geen statisch onderwerp was, maar dat alles voortdurend veranderde: het licht, de schaduw en de kleuren. Het veranderde hun kijk op de werkelijkheid en gaf de eerste aanzet tot het impressionisme. Voorafgaand aan de impressionisten waren er rond 1840 verschillende andere schilders die de verdorvenheid van Parijs verlieten voor het pure buitenleven en het platteland. Zij vestigden zich in Barbizon, een dorp in de buurt van Fontainebleau. Het was de eerste kunstenaarsgemeenschap van de 19e eeuw. Veel van deze - vaak idyllische - werk- en woongemeenschappen
